De casus
Een grotere internationale werkgever besluit de focus van bedrijfsactiviteiten te verleggen en te reorganiseren. Daarbij verliest een (hogere) manager zijn arbeidsplaats. In een sociaal plan worden afspraken gemaakt over de ontslagvergoeding die aan werknemers wordt gegeven als zij instemmen met een beëindigingsregeling. Het sociaal plan bepaalt ook dat als het tot een procedure komt, de werknemer een lagere vergoeding krijgt.
De werknemer wil niet meewerken aan een beëindigingsregeling en de werkgever vraagt toestemming voor opzegging bij het UWV. Het UWV geeft de gevraagde toestemming niet. De werkgever gaat naar de kantonrechter en vraagt op meerdere gronden toestemming voor opzegging. Ook wordt verzocht te bepalen dat, als toestemming wordt gegeven, aan de werknemer niet alle rechten uit het sociaal plan toekomen.
Het oordeel
Op 28 januari 2021 oordeelt de kantonrechter in Rotterdam over deze kwestie. Als andere gronden niet tot opzegging leiden, kijkt de kantonrechter naar het verzoek om toestemming het dienstverband op te zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Anders dan het UWV ziet de rechter wel dat de werkgever een bedrijfseconomisch belang heeft bij het beëindigen van het dienstverband. Er is geen vervangende functie beschikbaar voor de werknemer. Zijn functie is niet uitwisselbaar met een nieuwe functie en hij is ook niet herplaatsbaar. De kantonrechter vindt dat het dienstverband kan worden ontbonden.
Kijkend naar de vergoeding die de werknemer toekomt, stelt de kantonrechter vast dat partijen het niet met elkaar eens zijn over de uitleg van het sociaal plan. Het sociaal plan werkt verschillend voor werknemers die instemmen met beëindigingsregeling en werknemers die het op een procedure laten aankomen. De kantonrechter stelt vast dat voor werknemers die in procedure gaan zowel een vaste toeslag als toepassing van een bonusregeling komen te vervallen. “Het is gebruikelijk dat werknemers die berusten in een beëindiging van het dienstverband, onder de regeling recht hebben op een hogere vergoeding dan werknemers die het op een procedure laten aankomen. Het is immers in de regel in het belang van zowel de werkgever als een werknemer dat een procedure voorkomen kan worden, aangezien het voeren van een procedure voor beide partijen kosten met zich zal brengen. Dat neemt overigens niet weg dat de werknemer te allen tijde het recht heeft om een procedure te voeren. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de inhoud van het sociaal plan voldoende kenbaar dat ook met dit sociaal plan is beoogd dat werknemers die het op een procedure laten aankomen recht zullen hebben op een lagere vergoeding.”
De kantonrechter ontbindt het dienstverband en kent aan de werknemer een vergoeding toe die, zoals in het sociaal plan was bedoeld, lager is dan wanneer de werknemer met een beëindigingsregeling zou hebben ingestemd.
Advies arbeidsrecht: economische gronden – beëindigingsvergoeding – sociaal plan
Vindplaats: ECLI:NL:RBROT:2021:767