Werkneemster wordt ontslagen wegens zwangerschap. Werkgever betaalt billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding.

 

De casus
Een werkneemster werkt voor een instelling in de gehandicaptenzorg.  Haar wordt in oktober 2019  een nieuw contract met uitbreiding van diensten aangeboden. Dat weigert werkneemster omdat zij niet nog meer avond- en weekenddiensten wil werken. Begin november meldt werkneemster dat zij zwanger is en vraagt zij of haar nachtdiensten kunnen vervallen. Bij dit gesprek meldt de leidinggevende dat haar contract, dat in april 2020 eindigt, niet zal worden verlengd.
De werkneemster stuurt een mailbericht waarin zij dit vast legt en meldt dat zij het gesprek als onprettig heeft ervaren. De leidinggevende ontkent vervolgens dat er over het contracteinde is gesproken.  Werkneemster meldt zich eind november ziek met zwangerschapsklachten.
In januari wordt met werkneemster gesproken en wordt opnieuw gezegd dat het contract niet wordt verlengd. Als reden wordt genoemd dat er een onvoldoende klik is. Later voert werkneemster een telefoongesprek met de leidinggevende, wat zij opneemt. Bij dat gesprek zegt de leidinggevende  dat het verslag wel wat kan worden aangepast, omdat het probleem ook zit in de roosters en dat dat ‘naar de toekomst toe’ alleen maar lastiger wordt.  
Als het contract eindigt vordert de werkneemster een billijke vergoeding en een vergoeding wegens immateriële schade.

Het oordeel
De kantonrechter in Amsterdam oordeelt op 26 oktober 2020 over deze kwestie. Basis voor het oordeel ligt in artikel 7:646 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij, onder meer, het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de opzegging daarvan. Met het opzeggen van een arbeidsovereenkomst wordt het niet verlengen daarvan gelijkgesteld. Bij verboden onderscheid hoort, volgens lid 5, ook onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Bijzonder van deze bepaling is dat, als verboden onderscheid wordt vermoed, de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt. Als er sprake is van een verboden onderscheid, dan is er ook sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Dat geeft een basis voor het toekennen van een billijke vergoeding.
De kantonrechter vindt evident dat met de woorden ‘naar de toekomst toe’ wordt gedoeld op de geboorte van het kind. Dat zou volgens de leidinggevende niet passen in een flexibel werkrooster.
Ook met de melding dat ‘alles in het geheel genomen’  leidt tot het contracteinde, maakt de werkgever duidelijk dat de zwangerschap meespeelt.
De feiten zijn voor de kantonrechter voldoende voor het vermoeden dat verboden onderscheid is gemaakt.  Hiertegen zijn door de werkgever onvoldoende feiten van het tegendeel aangevoerd.
De kantonrechter kent een (gematigde) billijke vergoeding en vergoeding wegen immateriële schade toe. 

Advies Arbeidsrecht: contracteinde – zwangerschap– verboden onderscheid
vindplaats:
ECLI:NL:RBAMS:2020:5137