De kantonrechter van Rotterdam moest op 18 september 2017 oordelen over een loonvordering. De werkneemster gaf aan dat de werkgever haar niet in de proeftijd had ontslagen, maar een ontslag op staande voet had gegeven op de dag na die waarop de proeftijd is geëindigd. De werkneemster start een kort geding waarin zij loon vordert.
De kantonrecht moet voordat hij naar de loonvordering gaat, eerst kijken of de basis van die vordering bestaat. De vordering heeft alleen een basis als in een normale procedure de vernietiging van het ontslag tijdig is gevraagd.
Springende datum in dit geval is 15 juni 2017. Een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet kan binnen twee maanden worden ingediend. Bij de mondelinge behandeling van het kort geding (op 11 september 2017) blijkt dat een dergelijk verzoek nog niet is ingediend. Dit kan nu ook niet meer op tijd gebeuren.
Omdat de loonvordering geen basis heeft, wordt deze afgewezen.
In deze zaak spelen: loonvordering – vervaltermijn – ontslag op staande voet
Vindplaats: ECLI:NL:RBROT:2017:7447