Een werknemer krijgt op 14 september 2015 een contract op oproepbasis (0-uren) voor bepaalde tijd. Hij werkt als timmerman-stratenmaker. De werknemer meldt zich na twee maanden (17 november 2015) ziek met knieklachten. Hij vraagt het UWV een uitkering, maar het UWV zegt dat de werkgever tijdens ziekte loon moet betalen. Werknemer vordert in kort geding loon bij de kantonrechter. Deze kantonrechter wijst de vordering toe.
De werkgever betaalt alsnog geen loon en de werknemer start een bodemprocedure, waarbij de kantonrechter tot een ander oordeel komt. De kantonrechter in de bodemprocedure verklaart voor recht dat de werknemer een contract had voor 0 uren. De werknemer gaat hiertegen in beroep.
Het oordeel
Bij het oordeel van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018, is het hof van mening dat met de eerste werkzaamheden van september, oktober en november geen vast arbeidspatroon is ontstaan. De werkgever heeft aangevoerd dat hij afhankelijk is van opdrachten die hij maar kort van tevoren hoort en dat hij vaak pas op de dag zelf aan de werknemer kon melden of deze kon komen werken. De werknemer heeft niet bewezen dat er wel sprake was van vaste opdrachten in een vaste omvang.
Omdat er geen vaste afspraak over te werken uren is, kijkt het hof naar artikel 7:610b BW. Daarin is bepaald dat als de arbeidsovereenkomst tenminste drie maanden heeft geduurd, dat de bedongen arbeid in enige maand dan wordt vermoed een omvang te hebben, gelijk aan de gemiddelde omvang per maand in de drie voorafgaande maanden. Het hof stelt vast dat de referteperiode van drie maanden niet is gehaald. Zodende is er volgens het hof alleen een loonaanspraak in december, als de werknemer in die periode ook zou zijn opgeroepen. Dat is niet gebeurd. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de bodemrechter.
Advies arbeidsrecht: vermoeden arbeidsomvang – loonvordering – oproepcontract
Vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2018:10103