Algemeen
De aanzegplicht van artikel 7:668BW is bedoeld iom de werknemer tijdig duidelijkheid te geven over het als dan niet voortduren van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst. De bepaling eist dat de aanzegging schriftelijk moet gebeuren. In eerdere uitspraken (ECLI:NL:RBAMS:2019:549, ECLI:NL:RBOBR:2018:1834 ) is geoordeeld dat er geen schending is als duidelijk is dat de werknemer wist dat de werkgever niet wilde voortzetten.
De casus
Een werknemer (notarieel medewerker) krijgt twee keer een jaarcontract. Twee
maanden voor het einde van het tweede contract wordt met hem een gesprek belegd
waarbij wordt aangezegd dat het dienstverband niet zal worden voortgezet. In
een later gesprek worden de beweegredenen van de werkgever nog eens toegelicht.
Als het contract eindigt heeft de werknemer geen schriftelijke aanzegging
ontvangen. Hij doet een beroep op de vergoeding bij schending van de
aanzegplicht.
Het oordeel
De kantonrechter in Alkmaar oordeelt op 9 april 2019 dat de werkgever de
vergoeding wel moet betalen. De werkgever heeft aangevoerd dat de werknemer duidelijk
was dat het dienstverband niet zou worden verlengd. De rechter houdt vast aan
de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om een schriftelijke aanzegging als een vereiste op
te nemen in de wet. Er is sprake van een dwingendrechtelijke bepaling. De mogelijkheid om hier op gronden
van redelijkheid en billijkheid van af te wijken is zeer beperkt.
ffffffff
Advies arbeidsrecht: gedeeltelijke transitievergoeding – vervaltermijn – redelijkheid en billijkheid Vindplaats: ECLI:NL:RBNHO:2019:3132 f